Rubriek : De
mens -
geschiedenis
De culturele ontwikkelingen
in de negentiende eeuw
De grote
veranderingen in de kunst, die met Rousseau in de achttiende
eeuw waren begonnen, zetten zich in de negentiende eeuw in
versterkte mate voort. Men spreekt in dat verband van de
stroming van de romantiek. De grote gevoeligheid
die in de romantiek tot uiting kwam, leidde tot een gevoel van
onbehagen ten aanzien van de werkelijkheid van het dagelijkse
leven. Men probeerde dat op te heffen door reizen te maken, door
zich te verdiepen in het bovennatuurlijke en het fantastische,
of door geschiedenis te gaan studeren. In de literatuur raakte
de historische roman bijzonder in trek. De geschiedenis werd in
de negentiende eeuw een echte wetenschap, met eigen methoden van
onderzoek en eigen doelstellingen. Ook voor oude volksgebruiken
en sprookjes ontstond grote belangstelling. De Deense schrijver
Hans Christian Andersen
had groot succes met zijn sprookjes.
Voor de dood, als laatste van alle dingen, voelde men een
geheimzinnige nieuwsgierigheid. In literatuur en schilderkunst
werd veel aandacht besteed aan de vergankelijkheid van het
leven. De onvrede met het nuchtere en saaie dagelijkse bestaan
gaf sommigen een sterke vrijheidsdrang. De kleding werd
gemakkelijker en de beleefdheidsregels werden minder streng.
Tegenover de romantische manier van leven en denken stond de
rationalistische denkwijze, het verstandelijk en
wetenschappelijk denken. Wiskundigen en natuurkundigen maakten
grote vorderingen. De logica en de wetmatigheid in deze
wetenschappen dwongen bewondering af. De Fransman Auguste Comte
(1798-1857) wilde een filosofie en een maatschappijleer opbouwen
volgens de beginselen van de natuurwetenschappen. Zijn leer
wordt het positivisme genoemd. Omdat in de natuurwetenschappen
alles kan worden gemeten, gewogen en in formules kan worden
uitgedrukt, geloofde men alleen nog maar in wat waarneembaar
was. Zoiets als een ziel kon volgens het positivisme niet
bestaan. Gedachten werden beschouwd als afscheidingsproducten
van de hersenen, vergelijkbaar met het maagsap van de maag. De
bijbel werd eveneens aan een kritisch historisch onderzoek
onderworpen. Veel daaruit bleek niet helemaal bewijsbaar of
helemaal niet aantoonbaar te zijn. Het boek der boeken werd
ingedeeld in de rij van Griekse, Germaanse en andere
mythologische verhalen. Het verhaal over het leven van Jezus
werd beschouwd of als een mythologisch verhaal, of als een
historisch
verhaal.
In het laatste geval werd Jezus van Nazareth dan gezien als een
opmerkelijk mens en een groot opvoeder of leermeester, maar
zonder goddelijke eigenschappen. Deze nieuwe godsdienstige
richting werd het modernisme genoemd.
Natuurlijk bleven velen hun oude geloofsopvattingen trouw. Dat
gold zowel voor de rooms-katholieken als voor de protestanten.
Bij de protestanten vonden vaak afscheidingen plaats van groepen
met afwijkende opvattingen, soms wel wat tot in het overdrevene.
In de rooms-katholieke wereld nam de paus enkele besluiten. Hij
vaardigde een encycliek uit en liet zichzelf, tot schrik van een
aantal rooms-katholieken overigens, onfeilbaar verklaren inzake
uitspraken omtrent geloofs- en zedenleer. Een aantal
rooms-katholieken trad daarop uit de rooms-katholieke kerk en
werd oud-katholiek. De evolutieleer die door Darwin was
opgesteld, droeg bij tot de kritische benadering van
godsdienstige zaken.
De kunst begon, net als bij het menselijk denken, steeds meer
richtingen en stijlen te vertonen. Een belangrijke richting in
de schilderkunst was het impressionisme. De
kunstenaar probeerde een ogenblik vast te leggen van iets dat
zojuist indruk, een impressie, op hem gemaakt had. Daarom werd
er niet meer alleen in het atelier geschilderd, maar men trok de
natuur in. Een sterke mededinger van de schilderkunst werd de
fotografie, die direct leidde tot heel andere richtingen in de
schilderkunst. (foto : de dansende Jane Avril van Henri de
Toulouse-Lautrec)