Rubriek :
Dier algemeen
De tropische wouden van
Indo-China
Van Szechwan, in
China, in het noorden tot in het uiterste zuiden van Thailand,
Cambodja en Vietnam, lopen enkele evenwijdige bergruggen. Hoewel
de bergen er zelden hoger reiken dan tweeduizend meter, zijn de
toppen bedekt met heidegewassen, die eigenlijk meer kenmerkend
zijn voor gematigde luchtstreken dan voor de tropen. Zelfs de
wat lagere gedeelten - van 1500 tot 2000 meter - hebben geen
tropisch karakter. Er komen daar veel naaldbomen voor. Maar in
de nog lagere gedeelten bevinden zich de tropische wouden, met
een ontzaglijke rijkdom aan allerlei bomen, bamboe's,
klimplanten en epifyten - planten die op andere planten groeien
zonder daaraan voedsel te onttrekken - zoals verschillende
orchidee�n.
De
vruchtbaarheid van de plantenwereld is er zo groot, dat gebieden
die eens ontgonnen werden en toen weer verlaten, al binnen
enkele jaren hun natuurlijke gesteldheid terug begonnen te
krijgen.
De bouwvallen van
Angkor vormen een ideale verblijfplaats voor
vele dieren, hoewel ze soms worden gedood, als
beschermingsmaatregel voor de waardevolle oude tempels van de
stad. Reusachtige miljoenpoten, schitterend gekleurde vlinders
en vreemdsoortige hagedissen hebben een leefgebied gevonden
tussen de oude stenen van de bouwwerken. Een bepaalde hagedis
heeft de bijnaam 'bloedzuiger' gekregen, omdat hij bij een
tweegevecht - waarbij de diertjes elkaar met de tanden bij de
nek grijpen - van groen in felrood veranderd (zie foto). De
bronsslang glijdt er zo nu en dan uit een boom, langs de stam,
terwijl zijn naaste verwant de paradijsslang - die meer voorkomt
in Malakka - zijn ribben spreidt, waardoor de onderkant van zijn
hele lichaam in een breed vlak verandert, en door de lucht
omlaag zweeft. Andere zwevende dieren zijn er ook; het vliegend
draakje (een hagedis) en de vliegende kikker. Andere slangen uit
de streek zijn bijvoorbeeld de geelgroen gekleurde snuffelslang
- uiterst lang en dun - en verschillende groefkopadders.
Groefkopadders hebben, in tegenstelling tot de andere adders,
een bijzonder orgaan, in groefjes achter de neusgaten, dat
gevoelig is voor warmtestraling. Ze kunnen er hun prooi mee
opsporen, door de lichaamswarmte ervan. Twee gevaarlijke slangen
zijn de anderhalf meter lange Russel's adder - dodelijk giftig -
en de netpython, die met zijn lengte van tien meter met de
Zuidamerikaanse anaconda de langste slang ter wereld is. Pythons
zijn niet giftig. Ze doden hun prooi door zich eromheen te
wikkelen en hem te vermorzelen (wurgslangen).
Vleermuizen zijn er in deze streek zeer talrijk, zowel de
insectenetende als de vruchtenetende. De kalong is de grootste
vleermuis ter wereld. Hij heeft een spanwijdte van meer dan
anderhalve meter. Hij wordt ook wel vliegende hond genoemd en
hij leeft uitsluitend van vruchten, zoals manga's en guaves,
waaruit hij het sap opzuigt en het dan droge vruchtvlees
achterlaat. Vruchtenetende vleermuizen vliegen verder dan
insectenetende. Dikwijls trekken ze tot vijftig kilopmeter ver
om vers gerijpte vruchten op te zoeken.
Een heel andere boombewoner is de vliegende kat, die niet echt
vliegt en zeker geen kat is. Er bestaan twee soorten vliegende
katten, die samen een aparte orde van de zoogdieren vormen : de
Dermoptera (letterlijk : huidvleugeligen). Met zijn tussen de
ledematen uitgespannen huidplooi kan de vliegende kat vanuit
zijn slaapplaats, hoog in een boom, glijvluchten maken van wel
dertig meter. Hij is een nachtdier en leeft van de vruchten,
bloemen, bladeren en knoppen van de lager groeiende bomen. Bij
zonsopgang klautert hij met zijn scherpe klauwtjes weer omhoog,
in zijn slaapboom.