Rubriek :
Historische figuren
Friedrich Nietzsche
Nietzsche, Friedrich
(Wilhelm) (R�cken, bij Lutzen, 15 okt. 1844 - Weimar 25 aug.
1900), Duits filosoof en dichter, was via beide ouders afkomstig
uit een domineesgeslacht. Na de dood van zijn vader (1849),
vestigde zijn moeder zich met haar gezin in Naumburg. Van 1864
tot 1865 studeerde hij in Bonn klassieke letteren (aanvankelijk
ook theologie). In 1865 volgde hij zijn leermeester F.W. Ritschl
naar Leipzig. In 1869 werd hij verrast met een professoraat in
de klassieke filologie te Basel. Maar reeds in de loop van 1870
- toen hij vrijwillig hospitaalsoldaat in de Frans-Duitse Oorlog
was - begon Die Geburt der Trag�die aus dem Geiste der Musik
(1872) te rijpen, waarmee hij in een schitterende en meeslepende
stijl de dialectiek van de cultuurverschijnselen beschrijft.
Evenals de Unzeitgem�sse Betrachtungen (1873-1876) staat het
werk in het teken van Schopenhauers pessimistische
wilsmetafysica en van Wagners daarmee nauw samenhangend
muziek-dramatisch werk.
Zijn aanvankelijke vriendschap met Wagner en diens echtgenote
werd overigens al spoedig gecompliceerd: in de huldiging Wagner
in Bayreuth (1876) herkende de componist zich niet meer en
terwijl deze met zijn Parzival zijn wending tot ascetische
wereldverzaking in christelijke mystiek voltooide, voltrok zich
bij Nietzsche met een bijna jaarlijks aangroeiende reeks
aforismenbundels, zoals Menschliches Allzumenschliches (1878),
de grote emancipatie van zijn oorspronkelijke idealen. Bij dit
streven vond hij grote steun in de omgang met Paul R�e tussen
1876 en 1882.
In deze kritische periode verwachtte hij vrijmaking van de mens
en cultuurherstel door de wetenschap. Daartoe diende naast
logische analyse vooral een genetische beschouwingswijze.
Historisch en psychologisch speurde hij naar de bronnen van de
cultuur, daar hij meende dat begrip van haar herkomst
opheldering kan verschaffen omtrent haar waarde. Waar het hem
lukte religieuze en morele idealen als maskers van zelfzucht,
machtsdrift en ressentiment te doorzien, verwierp hij deze. Des
te dieper respect toonde hij voor zuiverheid van geest. Dit
bleef ook het geval met de figuur van Jezus toen zijn
beoordeling van het christendom steeds negatiever werd.
Intussen strookte Nietzsches onderwijsopdracht steeds minder met
zijn belangstelling. Daarom liet hij zich - mede vanwege zijn
slechte gezondheid - in 1879 ontslaan en begon hij op 34-jarige
leeftijd na een komeetachtige carri�re een leven als 'fugitivus
errans'. In Sils-Maria (Oberengadin) maakte zich in aug. 1881 de
gedachte van de 'eeuwige wederkeer' van hem meester, die tezamen
met de '�bermensch'-idee zijn eigen doctrine constitueerde. Met
de eerste formulering van haar principes in enkele aforismen van
de bundel Fr�hliche Wissenschaft (1882) begon een nieuwe periode
in zijn ontwikkeling.
Bij de diagnose van de moderne situatie als decadentie en
nihilisme ( 'God is dood') blijft Nietzsche evenwel niet staan.
Zij betekent slechts een doorgangsstadium tot de verkondiging
van een nieuw levensideaal. De cultuurwaarden, ontdaan van hun
ide�le absoluutheid, worden in relatie gebracht tot het
standpunt van de mens die ze poneert. Zij zijn gezichtspunten op
de werkelijkheid en dienen als richtsnoer voor het handelen
waarin de mens zichzelf verwerkelijkt. Nietzsche ziet de huidige
morele conventie niet alleen als huichelachtig, maar als
principieel funest voor de mens: het gezichtspunt dat opgeld
doet, is dat van de zwakken (van de 'slaven', zoals het spoedig
zal heten), die de gezonde gezichtspunten van de sterke meesters
( 'Herrenmoral') hebben vervalst en teruggedrongen, waardoor het
leven ontaardde. Zo'n 'perspectivistische' waardeleer ziet de
mens als een zichzelf bepalend wezen en maakt hem daarmee pas
echt vrij tot autonome waardeschepping. De beelden van de
transcendentie zijn dan niet meer dan spiegelingen van het elan
van de zichzelf transcenderende mensheid: de godheid maakt als
ideaal plaats voor de �bermensch, een idee welks duidelijke
analogie tot de evolutiegedachte geen aanleiding mag zijn het
biologistisch mis te verstaan.
Een dergelijk immanentisme vat vastberaden post in de wereld van
de ervaring. Het heeft een open oog voor het fundamenteel
tragische karakter van deze werkelijkheid en ziet daar geen
uitweg uit. Tevens wordt echter erkend hoe zij vreugde vermag te
schenken. Uit deze totaal tegengestelde uitgangspunten bereikt
Nietzsche een bevrijdende beaming van het levenslot ( 'amor fati').
Want terwijl erkenning van een moment de erkenning van het
geheel impliceert dat dit moment mogelijk maakt, is anderzijds
enkel strijdbare overgave aan het overmachtig worden
realistisch: men heeft er deel aan, is ermee identiek en in
zoverre komt het Lot niet van 'buiten' over de mens. Is men zo 'frei
im liebevollsten Muss', dan heeft men het individualisme
radicaal overwonnen. Dan is men bovendien rijp voor de idee van
de 'eeuwige wederkeer'. Het sterk-zijn dat Nietzsche predikt, is
niet louter vitaal gedacht, maar menselijk in de omvattende zin
van het redelijk menszijn en wordt gekenmerkt door soberheid,
tucht en de hoge deugd van het schenken, die echter wel
onderscheiden moet worden van het, door hem verworpen,
medelijden. Anderzijds is zulke 'grote gezondheid'
onachterhaalbaar voor verstandelijkheid en laat zich haar
gedragslijn niet doctrinair fixeren: tegen elk farize�sme keert
zich de erkenning van het steeds nieuwe leven.
Tot rijke ontplooiing kwam deze levensleer in Also sprach
Zarathustra (1882-1885). Dit werk vormt samen met de bundel
Jenseits von Gut und B�se (1886) en enige andere, meest kleinere
geschriften van deze jaren - de polemische keerzijde van zijn
doctrine - het hoogtepunt van Nietzsches publicaties. Hierin en
vooral ook in de Genealogie der Moral (1887) werd zijn streven
naar herijking van de waarden ( 'Umwertung') manifest en liep
hij tevens reeds vooruit op haar fundering in een nieuwe, nu
positieve wilsmetafysica, de leer omtrent de Wil tot de Macht
(Der Wille zur Macht, 1906) als het wezen van de werkelijkheid.
Dit werk kwam echter nooit tot stand. Want toen omvangrijk
materiaal en verschillende schema's reeds bijeen waren, begon
Nietzsche ernstige sporen van geestelijke ontwrichting te
vertonen. Zijn eigenlijke taak bleef liggen en hij zette in
koortsachtige haast een vijftal hyperagressieve pamfletten vol
megalomanie en effectbejag op papier. Reeds begin 1889 werd
daarop na een korte periode van ongekende euforie zijn geest in
een aanval van razernij definitief verduisterd. Hij bevond zich
in het eindstadium van een atypische, misschien
postsyfilitische, paralyse.
Het is zaak bij de geschetste ontwikkelingsgang van Nietzsche
zowel de onderscheidenheid van de fasen als de consequentheid
van hun verband goed in het oog te houden. Diep getroffen door
de spanning van de tegendelen in een gestadig wordende
werkelijkheid, streeft hij er tot elke prijs naar deze momenten
in zijn filosoferen te bewaren. Hierin is hij, evenals in zijn
leer van de 'eeuwige wederkeer', welbewust een nazaat van
Heraclitus.
Het assimilatieproces van Nietzsches gedachten verliep langzaam.
Eigenlijk is de filosofie nog steeds bezig zich dit variabel en
dubbelzinnig oeuvre toe te eigenen. Een mengeling van
misverstand en misbruik heeft Nietzsche aanvankelijk tot een
schutspatroon van de decadenten gemaakt; nihilisten van
verschillend pluimage beriepen zich op hem, zo ook alles wat
antidemocratisch was en vooral de Duitse nationalisten en
racisten hebben welbewust Nietzsche bij hun propaganda betrokken
en vervalst. Zijn invloed op het geestelijk leven van de 20ste
eeuw is enorm geweest. Behalve Husserls fenomenologie en het
neopositivisme is er geen 20ste-eeuws Duits filosoferen of het
getuigt van zijn invloed.
Voor de rest van Europa geldt, vooral voor de literatuur, maar
toch ook voor de moderne filosofie, iets dergelijks, speciaal
voor Frankrijk, aan welks cultuur Nietzsche zo onnoemelijk veel
te danken heeft, dat men bij deze be�nvloeding in zekere zin van
een kringloop kan spreken. In Nederland drukte Nietzsche vooral
zijn stempel op de generatie die tussen de wereldoorlogen aan
bod kwam, vertegenwoordigd door schrijvers als Marsman en Ter
Braak. Na de dood van Nietzsche wijdde zijn zuster Elisabeth
F�rster-Nietzsche (1846-1935) zich aan de uitgave van het
nagelaten werk en stichtte zij het Nietzsche-archief te Weimar.
Haar werk blijkt vooral na de Nietzsche-uitgave van K. Schlechta
zeer aanvechtbaar.