Rubriek :
Historische figuren
Jawaharlal Nehru
Nehru, Jawaharlal (Allahabad
14 nov. 1889 - New Delhi 27 mei 1964), Indiaas staatsman, vader
van Indira Gandhi, studeerde aan de beroemde public school van
Harrow, daarna natuurwetenschappen aan de universiteit van
Cambridge (Trinity College) en rechten te Londen in de Inner
Temple. Daarna vertoefde hij enige tijd in de Sovjet-Unie ter
bestudering van het systeem van landbouweconomie. Na terugkomst
vestigde hij zich in zijn geboorteplaats, waar hij zich al snel
een grote faam verwierf als advocaat. Hij werd lid van de
gemeenteraad en sloot zich aan bij de door zijn vader opgerichte
Swaraj (Home Rule) Partij. In 1918 werd hij lid van het
All-India Congress, waarvan hij in de jaren 1929-1930 en
1936-1937 als voorzitter optrad. Nadat Gandhi op het Nagpur
Congres de vreedzame non-co�peratie had verdedigd, verliet Nehru
de advocatuur voorgoed (1920). Wegens zijn anti-Britse
gezindheid, deelneming aan Mahatma Gandhi's zoutactie en andere
ongehoorzaamheidsdemonstraties werd Nehru meermalen
gevangengezet. Gandhi's poging de huisspinnerij te doen opleven,
bevorderde hij door te spreken over het 'kleed der vrijheid'
(1926). Toen eind 1929 de onderkoning weigerde een
rondetafelconferentie bijeen te roepen, besloot de Congres
Partij, onder leiding van Nehru, het All-India Congress
Committee te machtigen de burgerlijke ongehoorzaamheid (satyagraha)
uit te roepen. Na de oorlogsverklaring aan Duitsland (1939)
weigerde Nehru deze te erkennen, indien geen onmiddellijke
verlening van dominionstatus met uiteindelijke volledige
onafhankelijkheid en de instelling van een voorlopige regering
werd toegezegd. Op Engelands vage beloften volgde een nieuwe
actie; Nehru werd veroordeeld tot vier jaar gevangenschap; in
1941 werd hem gratie verleend. Hervatting van
ongehoorzaamheidsacties in 1942 leidde opnieuw tot internering.
Na de invrijheidstelling (na de wapenstilstand met Japan) vormde
Nehru op verzoek van lord Wavell en vooruitlopend op de Britse
onafhankelijkheidsplannen een interimregering, waarvan hij vanaf
2 sept. 1946 als minister-president optrad. De Moslem Liga
volgde hem echter niet; met tegenzin stemde Nehru in de creatie
van de islamitische staat Pakistan toe (1947). Van de eerste
vrije regering van India werd hij premier en minister van
Buitenlandse Zaken (tot zijn dood in 1964). Nehru werd een van
de voormannen van het neutrale blok. Op de conferenties van
niet-gebonden landen speelde hij een prominente rol. Nehru's
buitenlandse politiek was erop gericht India een neutrale
positie te doen innemen tussen het Westen enerzijds en de
communistische machtssfeer anderzijds. Tot zijn grote zorgen
behoorden de vooral in de latere jaren van zijn premierschap
toenemende vijandelijkheid van de Volksrepubliek China, het
slepende Kashmir-conflict met Pakistan en intern de economische
situatie (o.a. in verband met de snelle toename van de
bevolking) en de rivaliteit tussen en het particularisme van de
deelstaten en de politieke groeperingen onderling.