Kameel
Groep : op het land levende
zoogdieren
De
kameel behoort tot het Camelus-geslacht, samen
met de dromedaris.
Met belangrijke voedselvoorraden opgeslagen in
zijn bulten, is de sterke kameel goed uitgerust
om de harde leefomstandigheden van de
woestijnsteppen en bergachtige gebieden van
Centraal-Azi� te overleven. Al ver voor 2500
voor Christus werd dit dier gefokt, en hoewel er
nog weinig kamelen in het wild leven, komen er
zo'n miljoen huiskamelen voor in hun voormalig
leefgebied.
Deze sterke dieren zijn van onschatbare waarde
voor mensen die in koud, afgelegen gebieden
wonen, omdat zij ze van vlees, melk, wol en
transport voorzien. De overgebleven wilde kuddes
in de Gobiwoestijn hebben uitgestrekte
leefgebieden, maar komen vaak samen in de
heuvels aan de voet van het gebergte en in de
dalen van bergachtige gebieden waar water is in
de vorm van sneeuw of bronwater. De meeste
kamelen trekken in kleine, gemengde kuddes van
drie tot vijftien dieren. Een paar reizen echter
alleen en er zijn kuddes die bestaan uit
vrijgezelle mannetjes. Ze kunnen extreme hitte
en extreme kou doorstaan. De kuddes worden vaak
geleid door een volwassen mannetje.
Hoewel ze meestal rustig zijn, kunnen
mannetjeskamelen in paartijd zeer agressief
worden en bijten en spugen naar elkaar. Ze
knarsetanden en er komt schuim uit hun bek. De
paartijd begint in januari en na een lange
draagtijd van ongeveer twaalf tot veertien
maanden werpt het vrouwtje ��n jong. De
pasgeboren kameel weegt tussen de 35 en de 45 kg
en is bedekt met zuivere, zachte wol. Al na een
paar uur kan hij staan, en de daaropvolgende
week wordt hem door zijn moeder geleerd hoe hij
moet lopen en zogen. De jonge kameel blijft
ongeveer vijf jaar bij zijn moeder, totdat hij
geslachtsrijp is.
Dit dier is perfect aangepast om te leven in
droge, onvruchtbare gebieden met weinig
plantengroei. Hij voedt zich voornamelijk met
droge, zoute, stekelige planten, maar kan ook
vlees, botten, huid of vis eten. Hij is in staat
om een aantal dagen niet te eten en als er
weinig voedsel is, gebruikt de kameel de
vetreserves in zijn bulten. Hij houdt water vast
door weinig te zweten en te plassen en door
droge uitwerpselen te produceren. Hij kan ook
zout water drinken en kan maandenlang overleven
op het vocht dat hij binnen krijgt van de
planten uit de woestijn.
Hoewel er ongeveer een miljoen huiskamelen zijn,
worden de wilde populaties ernstig bedreigd. Er
komen er zelfs minder dan duizend voor en alleen
nog in de Gobiwoestijn. Deze afname is het
gevolg van zowel de jacht, als van inteelt en
concurrentie met huiskamelen. In een poging om
de wilde kameel te redden, zijn er
natuurreservaten opgezet en wordt er gedacht aan
een fokprogramma in gevangenschap.
|