De
leefwijze van de zoogdieren
Sommige zoogdieren brengen hun
hele leven in het water door. Andere kunnen voor
korte of lange tijd op het land leven, zoals de
zeehonden en de zeeleeuwen. De waterzoogdieren
kunnen zich eigenlijk alleen in het water goed
bewegen, maar toch kunnen ze niet in het water
ademhalen. Ze moeten voortdurend uit het water
opduiken om lucht te happen. De waterzoogdieren
hebben het voordeel dat hun gewicht en omvang
geen rol spelen bij hun bewegingen. Het is dan
ook niet zo verwonderlijk dat de grootste
waterzoogdieren, de walvissen, tevens de
grootste zoogdieren zijn. Een flinke walvis
weegt ongeveer 150.000 kg en een olifant
'slechts' 7.000 kg.
Dan zijn er nog de zoogdieren die in de grond
leven, zoals de mol, de buidelmol en de
buidelrat. En vleermuizen zijn zoogdieren die in
de lucht leven, al zijn ze dan ook de enige van
hun klasse.
De meeste zoogdieren leven dus op het land. Ze
leiden over het algemeen een rustig bestaan en
houden zich voornamelijk bezig met het zoeken
naar voedsel. Deze rust wordt echter verstoord
in de periode van de paring, bij de geboorte van
de jongen en bij het grootbrengen van de kroost.
De meeste zoogdieren zijn polygaam, wat wil
zeggen dat een mannetjesdier met verschillende
vrouwtjes paart. Alleen de dwergantilopen en
enkele aan hen verwante families zijn volstrekt
monogaam. Van deze dieren paart een
mannetjesdier uitsluitend met hetzelfde
vrouwtjesdier.
In de meeste gevallen bestaat er een duidelijk
verschil tussen de mannetjesdieren en de
vrouwtjesdieren van een soort. Dat verschil kan
op velerlei manieren tot uiting komen.
De mannetjes zijn meestal groter en wat steviger
gebouwd dan de vrouwtjes. Bovendien hebben de
mannetjes dikwijls organen die bij de vrouwtjes
ontbreken of alleen in een zeer primitief
stadium aanwezig zijn. Zo hebben bijvoorbeeld
alleen de mannetjes-olifanten slagtanden. Bij de
herten hebben alleen de mannetjes een gewei en
bij de narwal heeft alleen het mannetje ��n
lange tand. Het mannetje van het vogelbekdier
heeft een grote klier, die dient voor het
voortbrengen en onschadelijk maken van vergif.
In de paartijd verhuizen sommige dieren soms
naar meer geschikte streken voor het
grootbrengen van de jongen.
Als voedsel voor de zoogdieren dienen bijna alle
bestaande planten en dieren. De kenmerken van de
ledematen en het gebit staan in nauw verband met
de voeding. Ook de manier waarop het dier zijn
voedsel verzamelt, is daarbij van groot belang.
|