Nagels,
hoeven, schubben en horens
Door blijvende hoornvorming van
de huid vormen zich nagels, die de uiteinden van
de vingers en tenen bedekken. De 'echte' nagels
zijn dun, vrij zacht en plat en bedekken geheel
of gedeeltelijk het laatste kootje van de
vingers en tenen. Ze dienen als bescherming. Er
zijn echter ook dikke, harde, kromme scherpe
nagels : klauwen. Die dienen als aanvals- en
verdedigingswapens.
De apen hebben dunne, platte nagels aan vingers
en tenen, met uitzondering van de breedneusapen,
die alleen een platte nagel op hun grote teen
hebben. Aan alle andere tenen hebben ze klauwen.
De halfapen hebben met uitzondering van hun
tweede teen aan alle vingers en tenen platte
nagels. Een uitzondering hierop vormt de aye-aye
aap, die een klauw heeft aan zijn eerste teen,
de grote teen en verder platte nagels.
Alle vleeseters hebben tamelijk sterke en
meestal grote klauwen, die zowel recht als krom
kunnen zijn. Een uitzondering hierop vormden de
vinpotige zoogdieren, die geen nagels hebben. De
hondachtigen, de hyena-achtigen en de
beerachtigen hebben nagels die altijd uitsteken.
Andere vleeseters zoals de katachtigen kunnen
hun nagels intrekken.
De zogenaamde tandarme zoogdieren waartoe veel
knaagdieren en insecteneters behoren, hebben
soms lange nagels die enigszins krom staan en
soms echte klauwen.
Bij de hoefdieren zijn de nagels heel groot en
dik. Ze omvatten het uiteinde van de tenen - bij
de ��nhoevigen van de enige teen - volledig. Het
lichaamsgewicht van die dieren rust op de
hoeven. De spleethoevigen, zoals de kameel en de
lama, hebben geen echte hoeven. Ze hebben aan
hun tenen een kromme nagel. De onderkant van hun
tenen is bedekt met een soort elastische zool,
die kenmerkend is voor deze dieren. Ze kunnen
daardoor heel gemakkelijk over het woestijnzand
lopen. Tot de hoefdieren behoren ook de
klipdassen : diertjes ter grootte van een konijn
die iin Afrika en Azi� voorkomen. Ze hebben aan
elke teen een soort hoef. De nagels zijn vooral
wat hun vorm betreft belangrijk voor de
voortbeweging van het dier. Omdat ze door het
lopen steeds afslijten, groeien ze voortdurend
door.
Andere hoornvormingen van de opperhuid zijn de
schubben, zoals we die bij veel dieren op
ledematen en de staart aantreffen, onder andere
bij veel knaagdieren, insecteneters en
buideldieren. Bij de schubdieren is het hele
lichaam bedekt met hoornige schubben. Dit zitten
zodanig in de lederhuid vast, dat ze elkaar
overlappen. Ze vormen zo een goed beschermend
harnas, zoals bijvoorbeeld bij het gordeldier.
Weer andere hoonrvormingen van de opperhuid zijn
de horens, zoals bijvoorbeeld bij de neushoorn.
Het zijn verhoornde, lange huiduitsteeksels, die
allemaal in dezelfde richting staan. Gewoonlijk
laten de horens niet los, maar als het eens
gebeurt, groeien ze gewoon weer aan. De horens
van de herkauwers, bijvoorbeeld koeien, bestaan
uit een hoornen schede rondom uitgroeisels van
de voorhoofdsbeenderen. Deze horens worden nooit
gewisseld, met enkele uitzonderingen, zoals bij
het mannetje van de Amerikaanse antilope.
Het gewei van de hertachtigen is niet van hoorn,
maar van been. Dat wordt elk half jaar
verwisseld. De horens van giraffen zijn
uitsteeksels van de voorhoofdsbeenderen, die
door de huid worden bedekt.
|