Rubriek :
Paleontologie
Het Tertiaire Tijdperk
Het begin van het
tertiaire tijdperk, 70 miljoen jaar geleden, wordt gekenmerkt
door grote veranderingen in het dierenleven. Het tijdperk van de
overheersing van de reptielen was voorbij. Er is geen enkele
dinosaurus bekend die na de krijtperiode nog in leven was. De
ammonieten (een grote groep van slakachtige weekdieren uit de
jura- en
krijt-periode) waren eveneens
uitgestorven, net als de belemnieten, een groep weekdieren die
verwant waren aan de tegenwoordige inktvissen. Wat dit
uitsterven heeft veroorzaakt, is niet bekend.
De nieuwe heersers waren de zoogdieren en de vogels. Vooral de
zoogdieren namen sterk in verscheidenheid en aantal toe. In
rotsen uit het tertiaire tijdperk komen fossielen voor van
soorten, die nu nog bestaan. Hierdoor is men in staat het
tertiaire tijdperk in kleinere tijdseenheden te verdelen.
Het oudst is het paleoceen, dat weinig fossielen van thans nog
bestaande weekdieren heeft opgeleverd. Daarna komt het eoceen
met nauwelijks meer fossielen, het oligoceen met eveneens weinig
fossielen. In de volgende periode, het mioceen, komen weliswaar
meer fossielen voor van nu nog bestaande soorten, maar minder
dan van uitgestorven exemplaren. Tenslotte komt het plioceen,
waarin er meer fossielen van bestaande soorten zijn dan die van
de uitgestorven soorten.
Gedurende het ganse tertiaire tijdperk was het klimaat warm.
Weelderige wouden bedekten het grootste deel van Brittanni� en
Noordwest Europa. In de zee kwamen talrijke warmwatervissen
voor. De temperatuur begon pas te dalen in het begin van de
ijstijd, tijdens het volgende kwartaire tijdperk.
In het begin van het ecoceen kwam de bodem als gevolg van
aardbevingen omhoog. De rotsen in Midden Engeland werden
gekanteld in de oostelijke richting die ze nu hebben. De zee
trok zich terug naar Oost Engeland en daar hoopte zich in een
gebied dat zich zelden verder westelijk uitstrekte dan een lijn
van de Wash tot de Exe, het sediment uit het eoceen op. Thans
wordt dit bezinksel aangetroffen in twee 'kommen' : de ene
bedekt het gebied van Londen en Oost Anglia en de andere beslaat
gedeelten van Hampshire, Sussex en Dorset. Oorspronkelijk liepen
deze twee gebieden in elkaar over, maar het kan ook zijn dat het
gebied van Wealden er een eiland tussen vormde.
Wat betreft Noord Amerika in het tertiaire tijdperk, de
Atlantische kust en de tegenoverliggende kust waren gedurende
het grootste deel van het kaenozo�cum door de zee bedekt. De
rotsen uit deze tijd bestaan voornamelijk uit zand, klei en
krijtachtig mergel, zich uitstrekkend tot ongeveer 300 kilometer
landinwaarts. De rivier Mississippi bestond als in het paleoceen,
want de rotsen aan de westkust zijn door afzetting van het land
gevormd (niet uit zeebezinksel) en bevatten veel ligniet (een
soort steenkool met een laag koolstofgehalte). Het is duidelijk
dat de Mississippi en andere rivieren daar een moeras in stand
hielden. De grote dikte van afzetting uit het kaenozo�cum in de
Golf van Mexico duidt erop, dat dit gebied langzaam daalde,
terwijl de Mississippi bezinksel aanvoerde. Meer naar het
zuiden, in Midden Amerika, kwam het land echter omhoog en daar
zijn sedimenten uit het late kaenozo�cum dun of ze ontbreken
geheel.
Tegen het eind van het mesozo�cum was het Appalachia-gebied in
het oosten van de Verenigde Staten een zo goed als geheel platte
vlakte. Gedurende het kaenozo�cum kwam dit gebied langzaam
omhoog en daardoor ontstond het huidige Appalachia-gebergte. Er
vonden geen sterke plooiing plaats, want de rotsen vertonen nog
steeds het platte oppervlak, hoewel ze verscheidene honderden
meters omhoog gekomen zijn. Door erosie van zachtere rotsen en
tussentijdse rijzingen is het landschap ontstaan zoals dat er op
vandaag uitziet.
De kust van de Stille Oceaan kwam gedurende het kaenozo�cum
enkele malen omhoog en kwam weer onder water te staan, maar de
zee overspoelde nooit uitgestrekte gebieden. Dikke lagen
afzetting hoopten zich op in de 'troggen' om de bergen van de
Sierra Nevada, die in deze tijd omhoog kwamen. Tijdens het
kaenozo�cum waren de vulkanen zeer actief. De bewegingen van de
aarde die gepaard gingen met de Laramide-bergvorming hielden op
in het eoceen, maar in het mioceen vonden hernieuwde
aardbewegingen plaats die zich af en toe herhaalden, tot in het
pleistoceen.
Het klimaat tijdens het vroege kaenozo�cum was warm, zelfs in
het noorden (wat blijkt uit de aanwezigheid van verschillende
fossiele planten). Geleidelijk aan werd het echter kouder
totdat, in het pleistoceen, de Grote Ijstijd begon.