Vogels en
primitieve zoogdieren
Verschillende soorten dieren
hebben in de diverse perioden van de
geschiedenis van de aarde geprobeerd te vliegen.
De vissen en de amfibie�n hebben het gelaten bij
bescheiden pogingen, maar de insecten, de
pterosaurussen (vliegende hagedissen), de
vleermuizen en de vogels zijn daarin inderdaad
geslaagd. Van de gewervelde dieren hebben de
vogels de beste resultaten bereikt.
De oorsprong en de verschillende fasen in de
ontwikkeling van de vogels zijn tamelijk vaag.
Dit komt vooral omdat er zo weinig fossielen van
vogels zijn gevonden. Hun beenderen vergaan
gemakkelijk, omdat ze zo licht zijn. Ze hebben
grote holtes die gevuld moeten kunnen worden met
lucht, wat natuurlijk verband houdt met het feit
dat ze zo gemakkelijk kunnen vliegen.
De geleerden zijn het er intussen wel over eens
geworden, dat de vogels afstammen van een
bepaalde groep tweevoetige (op twee poten
lopende) reptielen. Ondanks de grote uiterlijke
verschillen tussen de vogels en de reptielen,
vertonen deze twee groepen van dieren toch veel
overeenkomst. Ze hebben bijvoorbeeld precies
dezelfde ontwikkeling doorgemaakt. Men weet
echter nog niet zeker hoe de vogels hebben leren
vliegen. Het kan zijn dat hun voorpoten zich
langzamerhand zodanig hebben
ontwikkeld
dat ze zich ermee in evenwicht konden houden en
er later mee konden vliegen. Het is echter ook
mogelijk dat ze zich steeds van boven naar
beneden lieten vallen. Zo zouden ze dan eerst
geleerd hebben zwevend te vallen en daarna
omhoog te zweven, dus te vliegen.
De oudste fossiele resten van vogels stammen uit
de Jura-periode.
Het eerste vogel-fossiel werd in 1861
gevonden, bij Solenhofen in Duisland. Het kreeg
de naam Archaeopteryx macrura, wat
letterlijk betekent 'vroegere vogel met lange
staart' (zie tekening). Het kostbare fossiel
kwam na een felle strijd tussen de verschillende
musea terecht in het Brits Museum te Londen, dat
er destijds 600 mond sterling voor betaalde.
Enkele jaren later werd er eveneens in
Duitsland, nog een exemplaar gevonden. Dat was
de zogenaamde Archaeornis Siemensi, die
terechtkwam in het Natuurhistorisch Museum van
Berlijn. De archaeopteryx of 'vogel-hagedis' was
reeds helemaal bedekt met veren, maar nog niet
met zo'n dikke laag als bij de huidige vogels.
De staart bestond uit een groot aantal
beweeglijke wervels, met daarop twee rijen
veren. De archaeopteryx had kaken met tanden en
de voorpoten waren voorzien van goed ontwikkelde
klauwen. Deze voorouder van de tegenwoordige
vogels zal wel niet hebben kunnen vliegen,
waarschijnlijk alleen maar heel langzaam en
voornamelijk in zweefvlucht.
De overblijfselen van latere vogels dateren uit
de Krijt-periode.
Ze zijn gevonden in de Noordamerikaanse staat
Kansas. Uit deze fossielen waren twee groepen
van zee-vogels te herkennen, die al heel veel
leken op de tegenwoordige vogels. Die vogels
bezaten weliswaar nog een flink aantal tanden,
maar alleen in de bovenkaak. Alle tegenwoordig
voorkomende vogels hebben een hoornachtige bek,
een snavel zonder tanden.
De zogenoemde hesperornis, die
verwant is aan de tegenwoordige fuut, leefde in
het water en voedde zich met vis. Hij was een
voortreffelijk duiker en zwemmer, maar hij kon
niet vliegen. Ook de vis-vogel, de
ichtyornis, voedde zich met vis. Hij had
evenwel goed ontwikkelde vleugels en kon zeker
wel vliegen.
Alles wat we over de eerste zoogdieren
weten, is afkomstig van vondsten uit de
Trias-periode. Naar alle waarschijnlijkheid zijn
de zoogdieren voortgekomen uit een bepaalde
groep van reptielen. Er zijn namelijk talrijke
fossielen gevonden, die kenmerken vertonen van
zowel reptielen als van zoogdieren.
Tijdens het gehele Secundair of Mesozo�cum zijn
de zoogdieren eigenlijk op de achtergrond
gebleven. Omdat ze zo gering in aantal en zo
klein van afmeting waren, zonken ze helemaal in
het niets in vergelijking met de reptielen. De
fossielen van zoogdieren uit die tijd bestaan
voor het merendeel uit kaken en tanden. E�n van
de eerste groepen zoogdieren werd gevormd door
de multituberculata, die leefden
tot aan het begin van het Tertiaire Tijdperk. In
de Krijt-periode verschenen ook de eerste
buideldieren en insecteneters. Uit deze
insecteneters hebben zich waarschijnlijk de
blijvende orden van hogere zoogdieren
ontwikkeld, tot aan de mens.
|