Rubriek : De
mens -
geschiedenis
De Westeuropese samenwerking
Winston
Churchill (zie foto), de grote Britse oorlogsleider, was dan
wel kort na de Tweede Wereldoorlog door de Britse kiezers als
eerste minister weggestuurd, maar op zijn lauweren rusten ging
hij beslist niet. Hij was zeer bezorgd over de toenemende macht
van de Sowjetunie. In tal van lezingen legde Churchill er de
nadruk op dat het voor de landen van de vrije wereld
noodzakelijk was om samen te werken. Bij een eventuele nieuwe
oorlog zou het verzwakte en verarmde Groot-Brittanni� niet nog
eens op het vasteland van Europa kunnen ingrijpen om het
machtsevenwicht te herstellen. Daarom zag Churchill maar ��n
mogelijkheid, maar ��n oplossing op de Sowjetunie in bedwang te
houden : een verenigd Europa. Voor alles zouden dan echter de
oude politieke tegenstellingen en de oude vijandschap tussen
Frankrijk en Duitsland uit de weg moeten worden geruimd. De
Fransen en de Duitsers, wier voorvaderen hadden bijgedragen aan
de grote culturele prestaties van Europa, zouden de handen ineen
moeten slaan. Zijn dringende oproep vond gelukkig weerklank. Al
eerder, in 1944, nog voor het einde van de oorlog dus, waren
Belgi�, Nederland en Luxemburg tot bepaalde afspraken gekomen.
Deze vonden in 1948 gestalte in de Benelux.
In hetzelfde jaar kwam een samenwerking in groter verband tot
stand, namelijk de Organisatie van Europese Economische
Samenwerking. Deze organisatie was in de eerste plaats bedoeld
om de door de Verenigde Staten beschikbaar gestelde gelden goed
te verdelen, maar er werden ook andere economische zaken
geregeld. De Organisatie van Europese Economische Samenwerking
en Ontwikkeling sterkte haar werkzaamheden ook tot buiten Europa
uit. In maart 1948 werd het Verdrag van Brussel gesloten, dat
betrekking had op militaire samenwerking.
In dat jaar werd er in Den Haag een congres gehouden over een
politiek verenigd Europa. Churchill was daarbij aanwezig en
hield een vurig betoog. Het uiteindelijk resultaat was de
oprichting van de Raad van Europa in mei 1949. De doeleinden van
deze raad, die Straatsburg als zetel kreeg, waren handhaving en
uitbouw van de democratie en de vooruitgang op sociaal,
cultureel en economisch gebied. Er is een comit� van ministers,
bestaande uit de ministers van Buitenlandse Zaken van de
deelnemende landen. Er is een vergadering van parlementsleden
uit die landen, het Europese parlement. Tenslotte is er een
blijvend Algemeen Secretariaat. Er zijn in de loop van de tijd
tal van afspraken of conventies tot stand gekomen. De Europese
conventie van de Rechten van de Mens is hiervan misschien wel de
belangrijkste.
Verder is er het Europese Gerechtshof in Straatsburg, waarbij
men in beroep kan gaan als in het eigen land geen beroep meer
mogelijk is. Het Europese parlement heeft wel wat weg van een
echt parlement, maar er is een verschil. Het Europese parlement
is slechts raadgevend, want de Raad van Europa heeft geen gezag
dat boven het gezag van de afzonderlijke lidstaten uitgaat. De
deelnemende landen behouden hun volledige zelfstandigheid.
Robert Schuman (1886-1963), die van 1948 tot 1953
minister van Buitenlandse Zaken van Frankrijk was, kwam in mei
1950 met een plan voor een Frans-Duitse samenwerking op het
gebied van de kolen- en staalproductie. Zijn plan vond gestalte
in de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal of de EGKS. De
deelname van Groot-Brittanni� was in het oorspronkelijke plan
opgenomen, maar dit land wilde niet meedoen.
De deelnemende landen - behalve Frankrijk en Duitsland ook
Itali� en de Benelux - stelden de regeling van hun kolen- en
staalproductie onder het gezag van een Hoge Autoriteit. Deze
instantie kon voorschriften uitvaardigen, deze uitvoeren en
overtredingen ervan bestraffen. Alles wat met de kolen- en
staalproductie te maken had, werd voortaan gezamelijk geregeld.
De EGKS trad op 25 juli 1952 in werking. Ze schiep de
mogelijkheden voor verdere Europese samenwerking.
De resultaten van deze instantie waren indrukwekkend te noemen.
In de periode van 1952 tot en met 1956 ging de
steenkoolproductie met vier procent omhoog, die van ruw ijzer
met niet minder dan 35 procent. Met de steenkoolproductie ging
het mis in de jaren na 1960. Toen werd de wereld overstroomd
door goedkope aardolie. Zeer veel kolenmijnen werden gesloten.
Ook het gebruik van aardgas deed de behoeften aan kolen sterk
afnemen.
In 1956 breidden de zes leden van de EGKS hun samenwerking uit
met de Euratom, dat is de Europese Gemeenschap voor
Atoomenergie, en met de Europese Economische Gemeenschap, of de
EEG. Het doel van de EEG was te komen tot een gemeenschappelijke
markt, zonder tolgrenzen tussen de deelnemende landen. Vrij
verkeer van goederen, diensten, kapitaal en mensen zou moeten
kunnen plaatsvinden. Hoewel de verwerkelijking van de
doelstellingen lang niet altijd vlekkeloos verloopt - met name
de landbouwpolitiek is een voorwerp van wrijving - is men niet
ontevreden.