Rubriek : De
mens - algemeen
Wetenschappen en wijsbegeerte
in de 17de eeuw
Duitsland maakte na
de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) een zeer zware tijd door. Men
schat dat ��nderde deel van de Duitse bevolking als gevolg van
de krijgshandelingen was omgekomen. Dit had natuurlijk een
sterke terugslag op de welvaart en ook op het culturele leven.
Toch heeft er in die tijd een weesgeer in Duitsland geleefd van
zo'n groot formaat, dat moderne wetenschapsmensen hem wel de
'wijsgeer van de 21e eeuw' durven noemen. Niet alles namelijk
van wat deze man heeft geschreven is uitgegeven, en evenmin
heeft men al zijn aantekeningen nog doorgewerkt en bestudeerd.
Vast staat in elk geval wel, dat hij niet alleen de grondlegger
is geweest van de moderne wiskunde, maar ook van de
computerkunde. De naam van deze grote denker is Gottfried
Wilhelm Leibniz (1646-1716). Hij was de stichter van de
Hogeschool te Berlijn en werd in zijn eigen tijd reeds als een
uitzonderlijk mens erkend. Een Duitser die over het natuurrecht
en het volkerenrecht belangrijk werk heeft geschreven, was
Samuel von Pufendorf (1632-1694). In dit verband moet ook de
Hollander Hugo de Groot genoemd worden. Deze gaf niet alleen een
uitstekende samenvatting van het in de Nederlanden geldende
recht, maar hij schreef ook een boek Over Oorlog en Vrede. Dit
werk is voor de internationale rechtsbetrekkingen nog altijd van
groot belang. Voorts zette hij in zijn werk Over de Vrije Zee
uiteen, dat in beginsel de vaart over alle zee�n vrij is.
In Engeland zette de wanorde die als gevolg van de Burgeroorlog
was ontstaan, de wijsgeer Thomas Hobbes (1588-1679) aan
het denken over staat en maatschappij. Hij ging ervan uit dat er
in de oertijd geen maatschappelijke gedragsregels bestonden. De
mensen leefden toen zonder gezag en zonder wetten of regels. Dat
was volgens Hobbes geen aangename toestand, want de mensen
stonden tegenover mekaar als wolven. Het was een voortdurende
oorlog van allen tegen allen. Op een zeker ogenblik echter
maakten de mensen een einde aan die toestand door een vorst te
kiezen. Deze vaardigde wetten uit en iedereen moest zich daaraan
houden. Als men het gezag onrechtvaardig vond en de vorst zou
afzetten, dan zou de oorlog van allen tegen allen onvermijdelijk
weer uitbreken. Zo werd Hobbes in zijn boek Leviathan de
voorvechter van het absolutisme; de alleenzeggenschap van de
koning.
Een landgenoot van Hobbes, John Locke (1632-1704), ging
eveneens uit van een oertoestand waarin de mensen zonder recht
of wet leefden, maar bij hem was dat een toestand als in het
paradijs. Alleen omdat er op een zeker ogenblik teveel mensen
waren, besloot men een gezag in te stellen. Aan dat gezag was
men niet voor eens en voor altijd gebonden, want als het op de
��n of andere manier ernstig faalde, mocht men kiezen voor een
ander soort van gezag. Bij Locke komt men dus terecht bij de
leer van de volkssoevereiniteit. Het volk heeft geen macht boven
zich, het kiest zijn eigen gezagsdragers. Deze staatsopvatting
noemen we tegenwoordig democratie. Locke schreef ook over
opvoedkunde en over de verdraagzaamheid of tolerantie tegenover
andersdenkenden.
Sir Francis Bacon (1561-1626) wilde dat de wetenschap
een nieuw werktuig zou zijn, waarmee de mens zijn leven met
nieuwe uitvindingen en middelen zou kunnen verrijken. De juiste
methode van wetenschappelijk onderzoek is de methode die uitgaat
van de ervaring. Hoewel Bacon inderdaad de juiste richting heeft
aangegeven, herkende hij de onmisbare rol van de wiskunde voor
de moderne wetenschap niet. Zijn persoonlijke verlangen naar het
verrijken van het leven kwam tot uiting in zijn omkoopbaarheid.
In 1621 diende het Engelse parlement een klacht tegen hem in.
Het enige wat Bacon - die het zeer bont had gemaakt - nog kon
doen, was om genade smeken. De geldboete en gevangenisstraf die
hij kreeg opgelegd, schold de koning hem bijna helemaal kwijt,
maar zijn staatsambten kreeg Bacon niet terug.
In
Frankrijk ontwikkelde het wijsgerig denken zich geheel anders
dan in Engeland. Ren� Descartes (1596-1650) - zie foto -
twijfelde aan alles om zich heen. Alleen het feit dat hij dacht,
gaf hem de zekerheid dat hij ook inderdaad bestond. Van hem
stamt dan ook de beroemde zin 'ik denk, dus ik ben'. Met
wiskunde, de wetenschap die juist door het denken en uit het
denken bestaat, hield hij zich uitvoerig bezig. Descartes kan
beschouwd worden als de grondlegger van de analytische
(ontledende) meetkunde. Zijn filosofie vond erg veel weerklank
op het vasteland van Europa. In Frankrijk zelf echter werd hij
als een godloochenaar beschouwd. Na enkele jaren militair te
zijn geweest onder prins Maurits en in Duitsland, leidde
Descartes een teruggetrokken leven in de Republiek der
Nederlanden. Daar schreef hij ook zijn belangrijkste werken. De
strenge protestanten daar waren het echter met zijn leer niet
eens. In 1649 vertrok hij naar het Zweedse hof, maar hij
overleed kort daarop als gevolg van het barre klimaat.
Het denken dat de twijfel als uitgangspunt heeft, noemt men het
scepticisme. De grote voorvechter hiervan werd de Fransman
Pierre Bayle (1647-1706). Hij had de wijsbegeerte van Descartes
bestudeerd en was vervolgens hoogleraar in Sedan geworden. In
1681 week hij uit naar Rotterdam, waar meer vrijheid van denken
en spreken mogelijk was dan in het Frankrijk van
Lodewijk de Veertiende. Bayle nam
aan dat de menselijke geest wel dwalingen kan opsporen, maar dat
hij nooit achter de waarheid kan komen. Alle vooroordelen op
staatkundig, maatschappelijk, kerkelijk en wetenschappelijk
gebied onderwierp hij aan zijn vlijmscherpe kritiek. Hij werd de
grote voorvechter van de onbeperkte vrijheid van geloven en
denken. Tegenover het door Lodewijk XIV beschermde tijdschrift
Journal des Savants (Tijdschrift der Geleerden), stelde Bayle
zijn Nouvelles de la R�publique des Lettres (Berichten van de
Republiek der Letteren). Dat hij vele bestrijders op zijn weg
vond, zal duidelijk zijn. Hoewel in de Republiek der Neerlanden
en met name in de gewesten Holland en Zeeland het geld verdienen
erg belangrijk werd geacht, vergat men toch de wetenschappen
niet. In 1575 reeds werd de Universiteit van Leiden gesticht.
Daarna volgden nog een reeks onderwijsinstellingen : in 1585 het
Atheneum in Franeker, in 1600 de Hogeschool te Harderwijk, in
1614 de Hogeschool te Groningen, in 1632 het Atheneum te
Amsterdam en in 1636 de Hogeschool te Utrecht.
Hoewel er in de hele Republiek der Nederlanden geen vrijheid van
drukpers heerste, werd er toch van alles gedrukt. Dat hing samen
met het feit dat ieder gewest zo zijn eigen bepalingen had en
omdat vele boeken werden uitgeboerd naar andere gewesten en
andere landen.
(foto : schilderij waarop de Franse wijsgeer Descartes staat
afgebeeld)