Het
zenuwstelsel en de zintuigen
Het zenuwstelsel houdt nauw
verband met de hersenen en bij elke orde van
zoogdieren komen verschillen voor wat de
hersenen betreft. Bij de buideldieren en bij het
vogelbekdier zijn zowel de grote hersenen als de
kleine hersenen glad, dus zonder plooien. Alle
andere orden van zoogdieren hebben hersenen
waarin diepe plooien voorkomen. Het aantal
plooien in de hersenen hangt samen met de mate
van ontwikkeling van de 'geestelijke vermogens'
van het dier. De insecteneters bijvoorbeeld
hebben maar heel weinig hersenplooien.
Er is al heel veel gezegd en geschreven over de
uitingen van geestelijke vermogens van de
dieren. Daarbij moeten we echter bedenken dat de
zoogdieren niet bewust kunnen denken.
Hun gedragingen worden niet bepaald door
doelgericht en bewust denken, maar uitsluitend
door zintuiglijke waarnemingen. Deze
waarnemingen beleeft het dier als ervaringen en
die worden vastgelegd in zijn geheugen. Deze
vastgestelde en gerangschikte ervaringen bepalen
het verdere gedrag van het dier. Zelfs het
hoogst ontwikkelde dier ken niet bewust het
verband tussen oorzaak en gevolg. Het handelt
uitsluitend op grond van de in zijn geheugen
vastgelegde ervaringen.
Bij de meeste zoogdieren is het reukorgaan
het meest ontwikkelde zintuig. Natuurlijk zijn
ook hierin verschillen. De vleeseters, vooral de
honden, hebben een zeer sterk ontwikkelde reuk
en de walvisachtigen hebben slechts gering
ontwikkelde reukorganen. Bij hen zitten de
neusgaten bovenop hun kop.
De tastzintuigen bevinden zich bij
de meeste zoogdieren over het gehele lichaam,
maar vooral op delen die uitsteken. Die delen
komen ook het gemakkelijkst in aanraking met
dingen uit de omgeving. Daarom bevinden de
tastzintuigen zich vooral op de lippen, de neus,
de vingertoppen, de handpalmen en de voetzolen.
Vaak zitten op de lippen tasthaartjes, die
vooral sterk ontwikkeld zijn bij de vleeseters,
de insecteneters en de knaagdieren. Deze
tasthaartjes dienen waarschijnlijk om na te gaan
of een opening voldoende doorgang biedt.
De smaak zetelt in het verhemelte
en op de tong, die in vorm en grootte bij de
verschillende zoogdieren heel verschillend
kunnen zijn.
De ogen zitten bij de zoogdieren
aan de zijkant van de kop, behalve bij de apen
en de halfapen. Die hebben, net als de mens, hun
ogen vlak onder het voorhoofd, aan de voorkant.
Bij sommige zoogdieren is het oog maar heel
klein. Bij de dieren die in de grond leven,
zoals bepaalde insecteneters, zijn de ogen
helemaal verschrompeld en met huid bedekt. De
grootte van het oog, de kleur van de iris en de
vorm van de pupil, verschillen sterk bij de
diverse soorten zoogdieren. Sommige zoogdieren
hebben een derde ooglid in hun binnenste
ooghoek. Zo'n afschermend vlies komt onder
andere voor bij sommige knaagdieren,
bijvoorbeeld het konijn.
Het buitenste deel van het oor
bestaat bij de zoogdieren uit een meestal goed
ontwikkelde oorschep van kraakbeen. Deze
oorschep kan door middel van spiertjes bewogen
worden. Sommige dieren hebben enorme
oorschelpen, zoals
de Afrikaanse
olifant. Bij andere zoogdieren ontbreekt de
oorschelp echter volledig, zoals bij het
vogelbekdier, de zeekoeien en de wasvisachtigen.
Bij deze laatste is het gehoor overigens maar
gebrekkig. Andere zoogdieren hebben evenwel een
zo goed ontwikkeld gehoororgaan, dat ze geluiden
kunnen waarnemen die zelfs de mens niet kan
horen. Zo kunnen vleermuizen geluiden
voortbrengen en opvangen, die buiten het
menselijk gehoor liggen.
|