De haren
De
haren die op de huid - in feite in de huid -
groeien, bestaan uit een hoornachtige stof. Aan
de onderkant, het dichtst bij de huid, zijn de
haren dikker dan aan het uiteinde. Het dikkere
uiteinde is de wortel, waarmee een haar in de
lederhuid vastzit. De haren van de zoogdieren
zijn zeer eenvoudig van opbouw. De buitenste
laag of de schors van een haar bestaat uit
rekbare hoornen vezels, met daarbinnen het
haarmerg. De kleur van een haar kan pikzwart
zijn of spierwit. Dat hangt af van de
hoeveelheid pigmentkorreltjes of luchtblaasjes
die zich in het haar bevinden. De haarwortels
groeien uit de follikels of haarzakjes, die
schuin door de opperhuid lopen, allemaal in
dezelfde richting. Onderaan elk haarzakje zit
een spiertje. Als dat spiertje zich samentrekt,
verandert de stand van de haarwortel en dan gaat
het haar rechtop staan. Dit verschijnsel doet
zich voor bij de mens, als hij 'kippevel
krijgt'. Niet alle haren zijn hetzelfde. Er
bestaan donzige haren en golvende haren, maar
ook harde en rechte haren, die soms heel dik
zijn.
Het doel van de haren is, het dier te beschermen
tegen koude. Dit is vooral belangrijk omdat de
lichaamstemperatuur van de zoogdieren tamelijk
gelijkblijvend moet zijn. Veel zoogdieren,
vooral de zoogdieren die in koude en gematigde
streken leven, hebben een dubbele vacht : een
zomervacht en een wintervacht. De zomervacht
bestaat meestal uit gewoon hard haar. In de
herfst groeien daar donsharen tussen, die als
bescherming tegen de komende kou moeten dienen.
In het voorjaar valt de wintervacht van donshaar
dan meestal weer uit.
Er zijn zoogdieren die helemaal geen haar
hebben. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de
zeekoeien en de wasvis-achtigen, die altijd in
het water leven. Sommige van deze dieren hebben
op hun lippen enkele borstelige haren. Er zijn
ook echter dieren die op het land leven en die
maar weinig haar hebben. Voorbeelden hiervan
zijn de olifant en de mosmuis. Bij sommige
dieren zijn de haren heel dik en hard, zoals bij
de varkens. Soms zijn de haren zo dik en hard
dat het echte stekels zijn, zoals bij het
stekelvarken en de mierenegel. Die (stekel)haren
hebben tevens een beschermende functie tegen
aanvallers.
Dikwijls hebben de haren van een vacht zulke
kleuren dat ze tevens dienen als camouflage of
schutkleur. Zo'n vacht kan gevlekt of gestreept
zijn, maar ook ��n kleur hebben. Duidelijke
voorbeelden hiervan zien we bij de alpenhaas,
de poolvos en
de hermelijn. De
kleur van de vacht van deze dieren in tijdens de
zomer anders dan in de winter. De hermelijn is
bijvoorbeeld in de zomer grijs en in de winter
wit.
|